De aanpak van de VSSE
In de strijd tegen terreur werkt de VSSE nauw samen met een aantal binnenlandse partners: het gerechtelijke apparaat (voornamelijk het Federaal Parket), de Federale Politie, de militaire inlichtingendienst ADIV, het Coördinatieorgaan voor de Analyse van de Dreiging (OCAD) en de lokale politie (in het kader van de Local Task Forces).
Op internationaal vlak wordt er zowel op bilaterale als op multilaterale basis samengewerkt met buitenlandse inlichtingendiensten.
Focus op inlichtingen
Anders dan de politie, richt de VSSE zich op het pure inlichtingenwerk. De politie werkt binnen een gerechtelijke logica en is gericht op het opsporen, vervolgen en bestraffen van strafbare feiten. Dat betekent dat de VSSE op een meer proactieve manier werkt. De dienst brengt bepaalde fenomenen, individuen en feiten in kaart en onderwerpt ze aan een inlichtingenonderzoek, vooraleer er sprake is van strafbare (terroristische) feiten.
Zodra de VSSE echter over ernstige aanwijzingen beschikt van aan terrorisme gerelateerde feiten of individuen, zal ze het Federaal Parket inlichten. Dat kan een strafonderzoek openen naar de betreffende feiten of individuen.
Plan R
In de context van contraterrorisme is het zinvol ook te wijzen op hoe de VSSE omgaat met extremisme en radicalisme. ‘Radicaliseringsprocessen’ vallen (sinds 30 maart 2017) volgens de organieke wet van 1998 onder ‘terrorisme’.
De Veiligheid van de Staat is in die context betrokken bij de uitvoering van het Plan R(adicalisme), dat bestaat sinds eind 2004 en geactualiseerd en goedgekeurd werd door de Nationale Veiligheidsraad (NVR) in 2015. Dit actieplan wil het fenomeen van radicalisme in kaart brengen, om op die manier radicaliserende actoren vroegtijdig te kunnen identificeren en de impact van het fenomeen in te dijken.
Op het nationale niveau wordt het plan R opgevolgd en beheerd door de Nationale Task Force (NTF) onder het voorzitterschap van het OCAD. Om daarbij de wisselwerking met het lokale niveau te garanderen, worden ook Lokale Task Forces (LTF) georganiseerd. Het zijn overlegplatformen waar informatie tussen de nationale en de lokale veiligheidspartners – tussen politie- en inlichtingendiensten - wordt uitgewisseld en de opvolging van radicaliserende individuen en groeperingen op lokaal niveau wordt verzekerd.
De Nationale en de Lokale Taskforces fungeren als overlegplatformen voor de opvolging van Foreign Terrorist Fighters, Homegrown Terrorist Fighters en Haatpropagandisten. Op de LTF’s kunnen ook dossiers besproken worden in de context van het ideologische extremisme.
In het kader van het Plan R wordt gezocht naar gepaste maatregelen om radicalisering en het gebruik van geweld in een vroeg stadium tegen te gaan. In overleg met de partners kunnen preventieve maatregelen genomen worden, die in bepaalde gevallen kunnen leiden tot disruptie. Disruptie (verstoren) kan omschreven worden als: het dermate verstoren van dreigingen, dat ze niet langer plaatsvinden, of dat de schadelijkheid ervan aanzienlijk wordt teruggebracht. Een voorbeeld: adviseren om de identiteitskaart in te trekken van Belgen die nog naar Syrië wensen te trekken, zodat ze moeilijker kunnen uitreizen.
Naast een LTF tellen heel wat gemeenten ook een Lokale Integrale Veiligheidscel (LIVC). Terwijl een LTF de nadruk legt op het uitwisselen van informatie in een veiligheidscontext, hanteren LIVC’s een sociaal-preventieve aanpak. Sociale lokale partners werken er samen met de lokale politie die zowel in de LTF als de LIVC een vertegenwoordiger afvaardigt, een zogenaamde information officer. Hij verbindt als het ware beide lokale overlegplatformen.
De VSSE is niet vertegenwoordigd op de LIVC’s.